SARO en Minaraad ontvingen op 17 november 2023 een vraag voor spoedadvies van Vlaams minister Zuhal Demir over het voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges en het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, wat betreft het optimaliseren van de regelgeving inzake complexe projecten (hierna: ontwerpdecreet).
Het gezamenlijk briefadvies formuleert enkele strategische bemerkingen bij de voorliggende wijzigingsvoorstellen.
Quick-wins
De raden stellen vast dat het ontwerpdecreet - in navolging van de in 2021 uitgevoerde evaluatiestudie m.b.t. de aanpak van complexe projecten - een aantal wijzigingen doorvoert aan de betreffende regelgeving met het oog op een betere werkbaarheid en rechtszekerheid van het instrument complexe projecten.
Het evaluatierapport (pag. 46) vermeldt evenwel dat de uitgevoerde evaluatie vooral toelaat om (kleine) efficiëntiewinsten te detecteren en dat voor grondige wijzigingen aan complexe projecten het nagaan van de juridische robuustheid verder en meer diepgaand onderzoek nodig is. De raden achten een verdere evaluatie en onderzoek met het oog op een optimalisatie van het instrument complexe projecten dan ook noodzakelijk.
Statuut voorkeursbesluit: point of no return
De Memorie van toelichting (pag. 4, pag. 7) wijst terecht op het statuut van het voorkeursbesluit als een 'point of no return': het voorkeursbesluit kiest definitief voor één alternatief dat in de uitwerkingsfase verder uitgewerkt wordt; tevens kunnen aan het voorkeursbesluit specifieke, verregaande rechtsgevolgen worden gekoppeld, zoals bijv. een bouwverbod of beperkingen (art. 28 van het decreet complexe projecten), een onteigeningsmogelijkheid (art. 31) en een voorkooprecht (art. 34). De raden benadrukken dat het statuut van het voorkeursbesluit als 'point of no return' een belangrijke voorwaarde vormt voor de snelheid en efficiëntie van de procedure complexe projecten.
De Memorie van toelichting (pag. 4) suggereert dat het statuut van het voorkeursbesluit als point of no return met het ontwerpdecreet wordt verduidelijkt. De raden stellen evenwel vast dat het ontwerpdecreet geen bepalingen bevat die het statuut van het voorkeursbesluit verduidelijken. De raden vragen hierover nadere toelichting.
Bijzondere rechtspleging RvVB
Het ontwerpdecreet (art. 2) voegt aan het DBRC-decreet een voorrangsprocedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: RvVB) toe voor vernietigingsberoepen tegen een definitief vastgesteld voorkeursbesluit. Tevens wordt in het DBRC-decreet (art. 3) ingeschreven dat het arrest binnen een termijn van drie maanden moet worden uitgesproken. De Memorie van toelichting (pag. 7) motiveert het invoeren van deze bijzondere rechtspleging omwille van het groot maatschappelijk en ruimtelijk-strategisch belang van complexe projecten.
De raden hebben bedenkingen bij het ad-hoc invoeren van een dergelijke voorrangsprocedure bij de RvVB. De raden verwijzen naar het gezamenlijk advies van SARO en Minaraad van 31 mei 2023 over het ontwerpdecreet tot wijziging van diverse decreten wat betreft de inplanting van windturbines, waarin ook werd voorzien in het invoeren van een 'behandeling van voorrang' bij de RvVB, m.n. van elk beroep dat gericht is tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor een windturbine (van meer dan 1.500 kW). In dit advies wezen de raden op de ambitie van de Vlaamse Regering uit het Relanceplan (pag. 9) om -in het kader van snellere beroepsprocedures en het wegwerken van de achterstand- extra rechters aan te werven voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen, 'met het oog op de inkorting van de doorlooptijd van dossiers tot max. 9 maanden'. SARO en Minaraad vonden het niet wenselijk dat aan één type van dossier voorrang wordt verleend bij de behandeling door de RvVB aangezien dit impliceert dat andere dossiers, die ook maatschappelijk relevant kunnen zijn, langer moeten wachten.
Gewijzigde werkwijze voorkeursbesluit op gewestelijk niveau
De Memorie van toelichting (pag. 3) vermeldt dat de huidige kennisgeving bij de Vlaamse Regering over het voorontwerp voorkeursbesluit/projectbesluit een overbodige tussenstap is en dat de adviesronde n.a.v. het voorontwerp voorkeursbesluit/projectbesluit voor projecten waarvoor Vlaanderen de bevoegde overheid is, beter geïntegreerd kan worden in het (ambtelijk) voortraject van het planteam. Er wordt derhalve voorzien in de onmiddellijke vaststelling door de Vlaamse Regering van het ontwerp voorkeursbesluit/projectbesluit. De Memorie van toelichting (pag. 3) verduidelijkt dat deze gewijzigde werkwijze evenwel geen aanpassingen aan de bestaande regelgeving vereist.
De raden kunnen deze gewijzigde aanpak principeel ondersteunen. De raden merken wel op dat het planteam eerder een ambtelijk overleg betreft waar de politieke reflex niet altijd even uitdrukkelijk aan bod komt. SARO en Minaraad achten het daarom noodzakelijk dat er parallel aan het openbaar onderzoek n.a.v. het ontwerp voorkeursbesluit/projectbesluit een uitdrukkelijke adviesvraag wordt gericht aan de betrokken lokale besturen.
Niveau van het geïntegreerd onderzoek in de onderzoeksfase
De Memorie van toelichting (pag. 4) vermeldt dat het strategisch niveau waarop het geïntegreerd onderzoek in de onderzoeksfase moet gevoerd worden, als aandachtspunt is genoemd i.k.v. de uitgevoerde evaluatie. Zo bleek uit de evaluatie onder andere dat er onduidelijkheid bestaat over de detailleringsgraad waaraan het MER op strategisch niveau (en de passende beoordeling) tijdens de onderzoeksfase moet voldoen.
De raden erkennen het opzet van de procedure van complexe projecten om het voorkeursbesluit op strategisch niveau te houden met focus op hoofdlijnen, waardoor de milieueffectenrapportage tijdens de onderzoeksfase eveneens meer op hoofdlijnen kan gebeuren. In zijn advies naar aanleiding van het voorontwerp van decreet complexe projecten wees SARO er evenwel al op dat het een moeilijke oefening zou zijn om de juiste detailleringsgraad te vinden voor een 'effectenonderzoek op strategisch niveau' zoals voorzien in het decreet complexe projecten.
Het is positief dat het ontwerpdecreet op dat vlak een aantal verduidelijkingen aanbrengt in het decreet complexe projecten. Zo vermeldt het ontwerpdecreet (art. 5) dat er in de alternatievenonderzoeksnota rekening wordt gehouden dat het te nemen voorkeursbesluit zich bevindt in de onderzoeksfase op strategisch niveau en dat aspecten die qua detailleringsgraad redelijkerswijze niet relevant zijn voor het te nemen voorkeursbesluit, beter in de uitwerkingsfase kunnen worden onderzocht en beoordeeld. Tevens stelt het ontwerpdecreet dat de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER in de alternatievenonderzoeksnota afgestemd wordt op de inhoud en het detailleringsnvieau van het te nemen voorkeursbesluit. Het ontwerpbesluit (art. 6) verduidelijkt dat ook de passende beoordeling in de onderzoeksfase uitgevoerd moet worden op maat van het voorkeursbesluit. Het ontwerpdecreet (art. 7) verduidelijkt tot slot dat de inhoud van het MER in de onderzoeksfase afgestemd moet zijn op de alternatievenonderzoeksnota, de opmerkingen en adviezen erover en de beslissing van het team MER.
De raden erkennen dat het ontwerpdecreet een aantal verduidelijkingen aanbrengt met het doel om decretaal meer houvast te bieden om de scope van het effectenonderzoek in de onderzoeksfase af te bakenen en toe te spitsen op het voorkeursbesluit dat zich op strategisch niveau situeert. De raden kunnen deze toevoegingen en aanpassingen ondersteunen. SARO en Minaraad benadrukken evenwel dat in het geïntegreerd effectenonderzoek in de onderzoeksfase alle aspecten onverminderd meegenomen moeten worden om alle effecten en de ermee gepaard gaande kosten op strategisch niveau tegen elkaar af te wegen, zodanig dat een weloverwogen en maatschappelijke gedragen keuze van voorkeursalternatief kan worden gemaakt.
Afstemming met het Gemeentewegendecreet
Het ontwerpdecreet (art. 17) actualiseert het decreet complexe projecten wat betreft de 'zaak der wegen'. Zo wordt niet langer verwezen naar de beslissing over de zaak van de wegen, vermeld in art. 42 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en art. 31 en 65 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, maar naar de beslissing over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg, vermeld in art. 8 van het decreet van 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen, en art. 31 en 65 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
De raden gaan akkoord met de voorgestelde aanpassing, mede in het licht van het artikel 6, §5 van het decreet complexe projecten. SARO verwijst volledigheidshalve naar zijn standpunt inzake het projectbesluit dat geldt als beslissing over de zaak der wegen in zijn advies naar aanleiding van het voorontwerp van decreet complexe projecten.